Eén van onze leden, Eduard van Loon, heeft een prachtig stuk geschreven over de trial. En dan voornamelijk over het besturen van een trialmotorfiets. In dit stuk van Eduard staat heel veel informatie wat voor iedereen, van beginneling tot Toni Bou, nuttig zal zijn.
Neem je tijd en lees het op je gemak eens door, je zult zien dat het een zeer waardevol artikel is!
Eduard bedankt!
*om dit artikel te downloaden en te printen, klik je hier!*
Trial is de Hoge School van de motorsport.
Bij alle motorsporten gaat het om de tijd; diegene die na een bepaalde tijd voorop rijdt, heeft gewonnen.
Daarbij heeft de rijder met de beste -ofwel de snelste- motor een (groot) voordeel.
Maar bij de trialsport komt het allemaal aan op de techniek van de rijder, de motor zelf is minder belangrijk, en ze zijn allemaal gelijk binnen een klasse.
Bij trialrijden moet de rijder een uitgezet parcours afleggen waarin allerlei obstakels liggen. Maar telkens als de rijder een voet moet zetten om niet om te vallen, krijgt hij een strafpunt. Degene die de minste strafpunten heeft, na 4 ronden van 8 secties, of non-stops zoals we die noemen, is de winnaar.
De trialsport is de enige sport waarbij de tijd niet meespeelt; de techniek van het besturen van de motor het belangrijkste. Zoals of je naar achteren of naar voren moet gaan staan op de voetsteunen, ofwel de houding van je lichaam is erg belangrijk. Omdat een korte bocht maken beter gaat bij heel lage snelheid, kunnen en moeten de rijders de techniek beheersen om niet om te vallen, maar bijvoorbeeld ook stilstaan op de motor moeten de rijders kunnen, zonder een voet aan de grond te zetten. Eigenlijk bestuur je de motor met je voeten, door je eigen gewicht te verplaatsen. En als de motor de ene kant overhelt moet het lichaam naar de andere kant.
Hoe ziet een trialmotor er nu uit? Bij een trialmotor zit je bijna met je knieën tegen het stuur als je voeten op de grond staan; er is namelijk geen buddyseat aangebracht. Dat zadel heb je ook niet nodig want je moet ‘staan’ op de motor. En bij een motor met een normaal (hoog) zadel kun je moeilijk je voet neerzetten als je in de problemen komt. En met vallen krijg je ook nog het maximale aantal strafpunten, dus dat is niet handig.
Hoe moet je nu rijden op een trialmotor?
Als je de motor gestart krijgt, is wegrijden het volgende probleem, waar je mee te maken krijgt. Het is de normaalste zaak van de wereld dat een mens wil zitten als hij wegrijdt. Maar omdat de buddyseat zo diep ligt, en je verwacht dat je kunt zitten, gaat je hand en je pols draaien en geef je automatisch gas, actie is reactie.
De motor gaat naar voren en geef je nog meer gas en voor het weet ben je ‘grond-onderzoek’ aan het doen.
Is het wegrijden gelukt dan moet je de basishouding aannemen, Dit is de houding, met de knieën gebogen, licht voorover-staand en met de ellenbogen naar buiten.
Dan is het tijd om het remmen en accelereren te oefenen en dat is in het begin ook moeilijk, want dit doe je ook staand.
Als je te hard aan de rem gaat hangen dan bestaat de mogelijkheid dat je er voorover afgaat. Dat is zowel bij de voor- als bij de achterrem. En dat is een rare manier van afstappen.
Evenzo bij te hard accelereren veel gas geven-, kun je reactie krijgen, alleen is de richting dan achterover eraf,…. maar dit doet ook pijn.
Als het remmen lukt, dan wordt het tijd om een of meerdere bochten te draaien.
Een bocht maken.
Op de fiets of een motor ga je in een bocht ‘hangen’. Door de snelheid en de bocht wordt je naar buiten gedrukt. Dat compenseren we door in de bocht het gewicht naar de binnenkant te brengen. Maar bij trial gaat alles heel langzaam, dus als je gaat hangen val je om. Zie je de grond alweer veel te kort bij je neus. De bedoeling is om het totale gewicht rechtop te houden. En de bochten maken we vooral door het lichaamsgewicht te verplaatsen op de voetsteunen.
Bij kleine bochten wordt vanuit de basishouding de motor door het stuur een beetje te draaien in de bocht gedwongen. Als je bij een rechterbocht gelijktijdig je bovenlichaam naar links draait en je linkerknie een beetje uitsteekt dan is de bocht ingezet, bij het eind van de bocht ga je weer terug naar de basishouding.
Dit doe je voor zowel de rechter en linker bocht, als je dit onder de knie hebt, moeten de bochten zo krap mogelijk geoefend worden, zo krap zelfs dat je achterwiel helemaal geen meters maakt, of beter gezegd het voorwiel draait om het achterwiel.
Als je een bocht beheerst en het heb dit vele malen geoefend zonder de neus in het zand te steken dan is het tijd om een achtje te rijden. Het rijden van een achtje is een -te ver doorgedraaide- bocht, die overgaat in een bocht de andere kant op. En de cirkel is zo klein mogelijk.
We beginnen het achtje in de basishouding en we sturen links of rechts al naar de kant die op wilt gaan. We kiezen links, we geven niet te veel gas, we sturen links de bocht in. Door op het linkerbeen te gaan staan met gebogen knieën gaat de motor links overhangen, ‘in de bocht hangen’. Gelijktijdig drukken we de rechter knie naar buiten en doen hetzelfde met het bovenlichaam en de rechter arm, waarbij we de schouders parallel aan het stuur houden. We hangen dus als ware aan de zijkant van de motor. Het lichaam compenseert de motor. Dit houden we vol tot het snijpunt van de acht en dan is er een heel kort moment om snel naar de rechter helft van de acht te gaan. Dan wordt het gewicht van de linker voetsteun naar de rechter gebracht. De motor gaat gelijk naar de andere kant hangen. Gelijk wordt de linker knie naar buiten gedrukt het bovenlichaam en arm gaat naar links de schouders blijven parallel aan het stuur, zo vervolg je de weg tot je het denkbeeldig snijpunt weer tegenkomt. Nu is je eerste acht af.
Maar met een achtje ben er niet, je moet herhalen tot je een ons weegt en met verschillenden varianten. Enkele varianten zijn tussen twee heuvels of op ongelijk terrein een bocht of achtje draaien. Hoe steiler de heuvel hoe moeilijker het wordt dan krijg je te namelijk maken met aflopende en oplopende bochten.
Ook de kijktechniek wordt dan erg belangrijk, ‘kijk ruim de bocht door’ zoals dat genoemd wordt, de top of de voet van de heuvel moet je in de gaten houden. Je voorwiel hoef je niet steeds in de gaten te houden want die loopt echt wel door.
Het rijden van een hindernis.
De techniek van het rijden van een hindernis is voor alle hindernissen min of meer hetzelfde, allemaal moeilijk zonder oefening. Met oefening en een goede kijktechniek is de moeilijkste hindernis net een hobbeltje in een rechte weg. Om dit te leren, beginnen we met een (surplace) langzaam rijden met af en toe een lift van het voorwiel. Dit gebeurt als volgt: een klein dotje gas geven en met een klein rukje aan het stuur, moet het voorwiel net van de grond komen. Als de lift goed gaat en stabiel uitgevoerd wordt, dan gaan we een obstakel zoeken. Dit kan een boomstronk, spoorbiels, betonbuis of een natuurlijk hindernis zijn. Het beste kun je hiervoor een spoorbiels nemen en de weg ervoor en erachter moet vrij van obstakels zijn, want als je uit balans raakt, heb je dan nog tijd om te corrigeren. Een spoorbiels in een weiland is een prima oefen-object. We stappen af om te zien of alles vastligt en of dat er geen addertje verstopt ligt onder het gras. Afstappen, doen we ook in een wedstrijd, dan heet dat het lezen van een non-stop.
Als we de non-stop goed in ons geheugen geprent hebben -in ons geval een biels- dan wordt het tijd om de motor te pakken en de non-stop te rijden. We komen rustig aanrijden tot we de biels om en nabij benaderd hebben. Dan geef je een rukje aan het stuur, wat net genoeg is om het voorwiel op twee derde van de bovenkant van de biels te laten stuiteren, die maat van twee derde is zo met een hoge en met lage hindernis. Dit geeft voldoende energie in de voorgaande beweging dat de motor een sprongetje maakt. Zo rolt je voorwiel tegen de spoorbiels op en rijd je er overheen als je tenminste een dotje gas geeft.
Geef je geen gas erbij dan kan het zijn de motor dood slaat. Onder dood slaan verstaan we dat de motor niet vrijwillig afslaat en dat geeft altijd een vijf met de puntentelling bij een wedstrijd. Een vijf is het slechtste resultaat. De stafpuntentelling bij trial loopt van nul tot vijf waarbij nul foutloos is en vijf is het maximale dat je kunt krijgen per sectie.
Maar we hadden het over het rijden van een hindernis, de puntentelling is weer een apart hoofdstuk. Als je motor niet doodgeslagen is, breng je je achterwerk naar achteren tot je ter hoogte van je achterwiel zit, dit verplaatsen van het lichaamsgewicht doe je in de basishouding. Met deze houding voorkom je tevens dat bij balansverstoring, door een hobbeltje of een bultje, je niet direct omvalt, omdat voornamelijk de motor kan zich vrij bewegen onder het lichaam. Nu staat jouw voorwiel op de biels en als je doorrijdt zal het achterwiel weldra volgen. Wees beducht op de wip, die het achterwiel gaat maken. Als je ook nog even kunt springen als de achterband op de biels komt, loopt de motor licht over het obstakel.
Maar altijd als je goed op de motor staat, is dit geen probleem, je hebt nu de eerste hindernis genomen zonder problemen.
Bij de volgende foto kun je zien wat er bedoeld wordt met het lichaam verplaatsen, als je gewoon blijft staan ga je er voorover af. Je moet je lichaam dus altijd verplaatsen naar de hoge kant van de hindernis. Je achterwerk naar achteren als je naar beneden gaat en echt naar voren als je naar boven gaat.